Redactie
Nederland mocht de opvang van derdelanders uit Oekraïne eerder stoppen dan die van andere vluchtelingen uit Oekraïne, zegt de advocaat-generaal van het Europees Hof van Justitie. De hoogste Europese rechter weegt dat advies zwaar mee in de uiteindelijke uitspraak.
Toen Rusland Oekraïne in 2022 binnenviel, vluchtten veel mensen het land uit. Onder hen waren ook mensen die geen Oekraïens paspoort, maar een tijdelijke verblijfsvergunning hadden. Ze waren bijvoorbeeld in het land voor hun werk of studie.
Oekraïense vluchtelingen vallen onder een speciale richtlijn. Daarmee krijgen ze in lidstaten van de Europese Unie recht op opvang en mogen ze werken. Ze hoeven geen asiel aan te vragen, wat andere vluchtelingen wel moeten doen.
De derdelanders vielen in Nederland eerst ook onder die richtlijn. Maar toenmalig staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel) wilde dat na een paar maanden weer stoppen. Deze mensen zouden, in tegenstelling tot mensen met een Oekraïens paspoort, veilig terug kunnen naar hun land van herkomst. Als dat niet kon, dan moeten ze asiel aanvragen, vond Nederland.
Verschillende derdelanders uit landen als Turkije en Algerije vochten dit aan bij de rechter. Zij vonden het oneerlijk dat ze ineens niet meer onder de richtlijn vielen en betwijfelden of dat überhaupt mocht. Omdat de Nederlandse rechters hier niet uitkwamen, kwam de zaak bij de Europese rechter te liggen. In afwachting van deze uitspraak mochten de derdelanders in Nederland blijven.
De advocaat-generaal van het EU-hof zegt nu dat landen de tijdelijke bescherming van deze groep inderdaad eerder mocht intrekken. Het Europees hof neemt dat advies mee in het uiteindelijke oordeel. De rechters hoeven dit niet op te volgen, maar doen dat in de praktijk vaak wel. Het is nog niet duidelijk wanneer de uitspraak precies komt.
