Het Duitse autoconcern Volkswagen gaat zijn omstreden fabriek in Xinjiang verkopen. De locatie ligt onder vuur vanwege de beschuldigingen van grootschalige mensenrechtenschendingen in die Chinese regio. Volgens Volkswagen is de verkoop uit economisch belang.
Volkswagen verkoopt een fabriek in Ürümqi, de hoofdstad van Xinjiang. Ook doet het bedrijf afstand van twee testbanen in de regio. De bezittingen worden overgedragen aan het staatsbedrijf Shanghai Motor Vehicle Inspection Certification.
De aanwezigheid van Volkswagen in Xinjiang werd de laatste jaren steeds problematischer. Investeerders oefenden druk uit om de regio te verlaten vanwege misstanden ten opzichte van Oeigoeren, een overwegend islamitische etnische minderheid.
Mensenrechtenorganisaties legden onder meer dwangarbeid in detentiecentra vast. China ontkent deze beschuldigingen. Ook Volkswagen ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan gedwongen arbeid van Oeigoeren.
De bouw van een Volkswagen-testlocatie werd in 2019 voltooid. Dat moment viel samen met een periode waarin Oeigoeren werden gedwongen om te werken als onderdeel van wat de Chinese regering armoedebestrijding noemde.
Benzineauto’s niet meer in trek
Toen Volkswagen de fabriek twaalf jaar geleden liet bouwen, samen met zijn Chinese partner SAIC, was het idee om goedkope benzineauto’s te verkopen in West-China. Maar de fabriek heeft sinds 2019 geen auto’s meer gemaakt.
Volkswagen worstelt met dalende verkopen in China. Dat komt onder meer door de opkomst van hybride en volledig elektrische auto’s. Er zouden inmiddels nog tweehonderd werknemers van Volkswagen in de regio zijn voor kwaliteitscontroles en de autoverkoop.
Ook kampt Volkswagen met zware concurrentie. Europese autofabrikanten moeten daarbij rekening houden met de gevolgen van een mogelijke handelsoorlog tussen Chuna en de Europese Unie, nadat Brussel importtarieven op Chinese elektrische voertuigen had ingevoerd.